Programma

 

Het volledige congresprogramma wordt bekendgemaakt in het najaar van 2025.

Keynotes Achter de verhalen 2026

 

Wat zullen de kinderen zeggen? De stem van kinderen en jongeren in onderzoek naar jeugdliteratuur

Vanessa Joosen (Universiteit Antwerpen)

 

De titel van deze lezing verwijst naar een beroemd essay van Nellie van Kol, “Wat zullen de kinderen lezen?” (De Gids, 1899), dat mee aan de basis ligt van de studie van de Nederlandse jeugdliteratuur. Van Kol reflecteert er op jeugdboeken en hun effect op jonge lezers zonder kinderen daarbij te betrekken. Die praktijk was lange tijd toonaangevend in de studie van de jeugdliteratuur, met daarnaast occasioneel onderzoek dat het leesgedrag en de voorkeuren van kinderen en jongeren in kaart bracht. Deze lezing reflecteert op recent onderzoek naar en met jonge lezers en stelt daarbij studies vanuit literatuurwetenschappelijke hoek uit Vlaanderen en Nederland centraal. Een rode draad binnen dat onderzoek zijn pogingen om de eigen visies van kinderen en jongeren meer ruimte te geven, onder andere in kinder- en jeugdjury’s (Helma van Lierop-Debrauwer), in strategieën voor vertalingen van kinderliteratuur (Joosen), in een intergenerationele dialoog met volwassen lezers (Leander Duthoy), in literatuuronderwijs (Jeroen Dera) en via sociale media (Sonali Kulkarni, Luz Santa Maria, Linda Ackermans). Onderzoekers stellen daarbij vast dat de visie, expertise en leesvaardigheden van kinderen en jongeren meer erkend (moeten) worden en dat hun inbreng leidt tot meer interesse voor “affect” in de waardering van jonge lezers voor literatuur. Deze aanpak past in een bredere internationale tendens om kinderen en jongeren meer te betrekken bij participatorisch onderzoek, zoals dat al bedreven is door onderzoekers als Justyna Deszcz-Tryhubczak, Nina Christensen, Marah Gubar en Giuliana Fenech. De lezing sluit af met een reflectie op hindernissen en kansen voor verder onderzoek dat de visie van jonge lezers meer ruimte wil geven.

Vanessa Joosen is gewoon hoogleraar Engelse literatuur en jeugdliteratuur aan de Universiteit Antwerpen. Daar doet ze onderzoek naar, onder andere, sprookjes, vertalingen van jeugdliteratuur en leeftijd in literatuur. Van 2019 tot 2024 leidde ze het ERC-project “Constructing Age for Young Readers.” Vanessa Joosen publiceerde al verschillende monografieën, zoals Critical and Creative Perspectives on Fairy Tales, Zwart als inkt: De sprookjes van Grimm in de Nederlandstalige literatuur, Adulthood in Children’s Literature en Hoe oud is jong? Leeftijd in jeugdliteratuur. Op dit moment is ze ondervoorzitter van de International Research Society for Children’s Literature. Sinds 2023 is ze lid van de KVAB en de KANTL.

 

Donkere materie, of: lezen zonder weg te kijken

Mathijs Sanders (Rijksuniversiteit Groningen)

 

In iedere discussie over leeslijsten, canons en cursusprogramma’s duikt vroeg of laat de vraag op wat te doen met onwelgevallige boeken, met teksten die ons confronteren met schokkende en soms verwerpelijke visies op mens en wereld. Welke werken laten we toe tot onze fysieke en mentale bibliotheek? Hoe benaderen we die? Op deze vragen zijn de afgelopen decennia uiteenlopende antwoorden gegeven, die resulteerden in evenzoveel wetenschappelijke methoden: van ideologiekritiek tot empirisch onderzoek naar het gebruik van literatuur en van historische receptiestudie tot onderzoek naar de relaties tussen literatuur en strafrecht.

Zomer 2021. De vondst van duizenden handgeschreven bladzijden van de omstreden Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (1894-1961) was een literaire sensatie van de eerste orde. De drie romans die dit verloren gewaande materiaal bevatte vormden decennialang een soort ‘dark matter’: onzichtbare, ontoegankelijke en onkenbare materie waarvan het bestaan enkel kon worden gepostuleerd uit wat wel degelijk zichtbaar was – een van de meest omstreden oeuvres in de moderne wereldliteratuur – en met behulp waarvan op speculatieve wijze het betekenispotentieel van dat oeuvre kon worden bepaald. Wat gebeurt er wanneer donkere materie opeens aan het licht komt? Welke patronen tekenen zich af in de receptie van deze drie romans – Oorlog, Londen en De wil van koning Krogold – in het Nederlandse taalgebied en welke effecten hebben de parateksten waarmee deze boeken worden omringd op de perceptie van het oeuvre?

Mijn lezing wil het belang benadrukken van empirisch onderzoek naar de receptie van literatuur, naar het gebruik van boeken die de morele en maatschappelijke consensus verstoren en naar de manier waarop de neerlandistiek vorm kan geven aan een van haar belangrijkste opdrachten: het kritisch (leren) lezen en interpreteren van schokkende werken als een noodzakelijke voorbereiding op het leven. Mijn verhaal zal uitmonden in een pleidooi voor het uitstellen van het primaire oordeel, voor kritische empathie als leeshouding en – in het voetspoor van paus Franciscus (Brief over de rol van literatuur in de vorming), Rita Felski (Uses of Literature) en William Marx (Libraries of the Mind) – voor een benadering die het radicale ‘anders-zijn’ van literatuur respecteert en productief maakt voor onderwijs en onderzoek.

Mathijs Sanders is sinds 2017 hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Universiteit Utrecht, waar hij in 2002 promoveerde op Het spiegelend venster. Katholieken in de Nederlandse literatuur, 1870-1940. Na een korte periode aan de Open Universiteit werkte hij van 2004 tot 2017 aan de Radboud Universiteit Nijmegen bij de afdeling Algemene Cultuurwetenschappen. In 2017 verscheen zijn boek Europese papieren. Intellectueel grensverkeer tijdens het interbellum en 2024 Boekhouders van de vergankelijkheid. Late stijl in nieuwe poëzie. Tussen 2013 en 2017 leidde hij samen met Erica van Boven het NWO-project Dutch Middlebrow Litterature 1930-1940.

 

Hoe jongvolwassenen hun lezen delen en wat we daarvan kunnen leren

Moniek Kuijpers (Universiteit van Bazel)

 

Binnen de empirische literatuurwetenschappen, een veld waar ik nu bijna 16 jaar in werk, is het idee van de ideale lezer nooit helemaal verdwenen. We doen graag alsof wij empirische onderzoekers de enige zijn die de “echte” lezer bestuderen, en daarmee voorbij zijn gegaan aan reader response criticism en Isers “implied reader”. Maar natuurlijk zijn empirische experimenten ook maar simulaties en spelen de vooroordelen van de wetenschapper ook hier een grote rol.

De groep lezers die wat dat betreft misschien het meest te verduren heeft van onze – literatuurwetenschappelijke – ideeën over wat een ideale lezer zou moeten zijn, zijn jongvolwassenen. Als ze al empirisch onderzocht worden, worden ze vaak onderworpen aan bepaalde teksten en literatuurwetenschappelijke theorieën die niet per se passen bij hoe zij zelf graag lezen.

Mijn huidige onderzoeksproject “Shared Reading in the Age of Digitalization” werd geboren uit een nieuwsgierigheid naar alle vormen van lezen die we missen in ons onderzoek door te blijven focussen op het “close”, “deep” en kritische lezen dat geprezen wordt binnen de literatuurwetenschappen. Het waardeoordeel wat daarin zit – en dat jongvolwassenen haarscherp aanvoelen en vaak aangeven als de reden waarom ze hun plezier in lezen hebben verloren op school – is doorgedrongen tot hoe we leesvaardigheid testen. Maar wat als het lezen van jongvolwassenen doorontwikkeld is en onze meetinstrumenten niet meer op kunnen pikken wat en hoe hedendaagse jongeren lezen? Dat zou een heel vertekend beeld geven van de leesvaardigheid van jongeren.

Door niet te onderzoeken wat jonge lezers daadwerkelijk doen wanneer ze lezen, lopen we waardevolle informatie mis, die gebruikt zou kunnen worden om onze ideeën van een ideale lezer en leesvaardigheid bij te stellen, zodat literatuuronderwijs niet afschrikt, maar enthousiasmeert. Daarom heb ik in mijn onderzoeksproject twee jongvolwassen Shared Reading groepen gevolgd die, in persoon, samen korte verhalen en gedichten lezen, waarbij het gaat om hoe de tekst bij de groepsleden resoneert, niet hoe de tekst geïnterpreteerd zou moeten worden. Ook heb ik 40 jongvolwassenen van over de hele wereld geïnterviewd over hun “Digital Social Reading” gewoontes, waarbij het ging om waarom en hoe jongvolwassen hun lezen delen met anderen online. In mijn presentatie wil ik de resultaten delen van deze twee studies waarin het woord is aan de jongvolwassenen zelf.

Moniek Kuijpers is universitair docent empirische literatuurwetenschap aan het Digital Humanities Lab van de Universiteit van Bazel in Zwitserland. Ze leidt momenteel een onderzoeksgroep die werkt aan het project ‘Shared Reading in the Age of Digitalization’, gefinancierd door de Eccellenza-subsidie ​​van de Zwitserse National Science Foundation. Haar termijn als voorzitter van de International Society for the Empirical Study of Literature (IGEL) is onlangs beëindigd en ze is nu hoofdredacteur van het wetenschappelijke tijdschrift Scientific Study of Literature. Haar onderzoek is inherent interdisciplinair en gepubliceerd in verschillende vakbladen uit de psychologie, literatuurstudies, digitale geesteswetenschappen en cultuur analyse. De focus van het meeste van haar onderzoek ligt op de ervaring van narratieve absorptie tijdens lezen, maar ze onderzoekt ook digital social reading, en de effecten van Shared Reading op mentaal welzijn, leesgewoonten en klimaatangst. In haar onderwijs legt ze de nadruk op het doceren van experimentele methoden en statistiek aan studenten in de geesteswetenschappen om hun begrip van de onderliggende processen en de mogelijke effecten van literair lezen te versterken.

 

Slotlezing

 

De slotlezing wordt verzorgd door de Universiteit Utrecht, de organisator van Achter de verhalen 2028.

 

Onder voorbehoud. Moderne Nederlandse Letterkunde in flux

Geert Buelens e.a. (Universiteit Utrecht)

 

Als aankondiging van de vooralsnog themaloze AdV-editie van 2028 verzorgen Geert Buelens en collega’s van de sectie Moderne Letterkunde van de Universiteit Utrecht de slotlezing. Aan de hand van de nieuwe invulling die ze de afgelopen jaren hebben gegeven aan het Utrechtse onderwijs gaan ze graag het gesprek aan over wat de letterkundige neerlandistiek kan en wil zijn in tijden van grote maatschappelijke, culturele, technologische en academische veranderingen. Wat betekent “Nederlands” in het licht van het nativisme en nationalisme? Hoe verhoudt de “letterkunde” zich tot de cultuurgeschiedenis, mediawetenschappen en musicologie? Hoe productief is de periodisering “modern” wanneer het aantal onderzoekers en docenten in de letterkundige neerlandistiek substantieel krimpt? Wat is de neerlandistische vaardigheid “leren lezen en schrijven” waard in het licht van AI? En – direct aansluitend op het thema van de Gentse Achter de Verhalen – wat betekent literair en letterkundig lezen vandaag, welke vaardigheden willen we in dat opzicht vooral ontwikkelen bij studenten en jonge onderzoekers?